Bijzondere liquidatiereserve voor de aanslagjaren 2013 en 2014
De bijzondere liquidatiereserve heeft als bedoeling het gat op te vullen tussen de ‘interne vereffening’ (van toepassing op de reserves die werden vermeld in de laatste jaarrekening die ten laatste op 31.03.2013 was goedgekeurd door de algemene vergadering, bij boekhouding per kalenderjaar doorgaans aanslagjaar 2012) en de ‘gewone’ liquidatiereserve (van toepassing vanaf aanslagjaar 2015).
De winst na belasting van de aanslagjaren 2013 en 2014 kan dus alsnog aan een bijzondere liquidatiereserve toegevoegd worden. Het bedrag van deze bijzondere liquidatiereserve is wel beperkt tot het bedrag dat nog steeds in de reserves is geboekt bij het begin van het boekjaar waarin de bijzondere aanslag van 10% wordt betaald.
Er moet eveneens rekening mee gehouden worden dat de kmo-voorwaarde wordt geanalyseerd voor de betrokken boekjaren. Een onderneming die ondertussen niet meer voldoet aan de voorwaarden, maar destijds wel een kmo was, kan dus alsnog een bijzondere liquidatiereserve aanleggen met betrekking tot de boekjaren waarin zij wel nog een kmo was.
De betaling van de 10% bijzondere liquidatieheffing moet ten laatste op 30 november 2015 gebeuren voor de bijzondere liquidatiereserve die betrekking heeft op de winsten van het boekjaar dat verbonden is met aanslagjaar 2013 en ten laatste op 30 november 2016 voor de bijzondere liquidatiereserve die betrekking heeft op de winsten van het boekjaar dat verbonden is met aanslagjaar 2014.
Een belangrijke kanttekening is dat de wachtperiode voor een uitkering uit de liquidatiereserve tegen verlaagde roerende voorheffing pas begint te lopen vanaf het einde van het boekjaar waarin de bijzondere liquidatiereserve wordt aangelegd en dus niet vanaf het einde van het boekjaar waarvoor de liquidatiereserve wordt aangelegd.
Een bijkomende voorwaarde is dat de jaarrekeningen voor de boekjaren verbonden aan de aanslagjaren 2013 en 2014 zijn neergelegd op 30 maart 2015. Voor een V.O.F.,een Comm.V. en een CVOA is het voldoende dat hun jaarrekening over de betrokken boekjaren is goedgekeurd door de algemene vergadering en samen met de aangifte vennootschapsbelasting is ingediend voor de betrokken aanslagjaren. De voorwaarde van neerlegging van de jaarrekening op 30 maart 2015 kan aanleiding geven tot toepassingsproblemen voor vennootschappen met een gebroken boekjaar.
De aanleg van een bijzondere liquidatiereserve vormt geen obstructie voor de gelijktijdige aanleg van een ‘gewone’ liquidatiereserve.
De winst na belasting van de aanslagjaren 2013 en 2014 kan dus alsnog aan een bijzondere liquidatiereserve toegevoegd worden. Het bedrag van deze bijzondere liquidatiereserve is wel beperkt tot het bedrag dat nog steeds in de reserves is geboekt bij het begin van het boekjaar waarin de bijzondere aanslag van 10% wordt betaald.
Er moet eveneens rekening mee gehouden worden dat de kmo-voorwaarde wordt geanalyseerd voor de betrokken boekjaren. Een onderneming die ondertussen niet meer voldoet aan de voorwaarden, maar destijds wel een kmo was, kan dus alsnog een bijzondere liquidatiereserve aanleggen met betrekking tot de boekjaren waarin zij wel nog een kmo was.
De betaling van de 10% bijzondere liquidatieheffing moet ten laatste op 30 november 2015 gebeuren voor de bijzondere liquidatiereserve die betrekking heeft op de winsten van het boekjaar dat verbonden is met aanslagjaar 2013 en ten laatste op 30 november 2016 voor de bijzondere liquidatiereserve die betrekking heeft op de winsten van het boekjaar dat verbonden is met aanslagjaar 2014.
Een belangrijke kanttekening is dat de wachtperiode voor een uitkering uit de liquidatiereserve tegen verlaagde roerende voorheffing pas begint te lopen vanaf het einde van het boekjaar waarin de bijzondere liquidatiereserve wordt aangelegd en dus niet vanaf het einde van het boekjaar waarvoor de liquidatiereserve wordt aangelegd.
Een bijkomende voorwaarde is dat de jaarrekeningen voor de boekjaren verbonden aan de aanslagjaren 2013 en 2014 zijn neergelegd op 30 maart 2015. Voor een V.O.F.,een Comm.V. en een CVOA is het voldoende dat hun jaarrekening over de betrokken boekjaren is goedgekeurd door de algemene vergadering en samen met de aangifte vennootschapsbelasting is ingediend voor de betrokken aanslagjaren. De voorwaarde van neerlegging van de jaarrekening op 30 maart 2015 kan aanleiding geven tot toepassingsproblemen voor vennootschappen met een gebroken boekjaar.
De aanleg van een bijzondere liquidatiereserve vormt geen obstructie voor de gelijktijdige aanleg van een ‘gewone’ liquidatiereserve.